De historie van terpenonderzoek
Boeles en Van Giffen
Twee selfmade archeologen kunnen worden beschouwd als de grondleggers van de moderne terparcheologie.
De eerste is P.C.J.A. Boeles, die in zijn rol als conservator van het Fries Museum gedurende de eerste helft van de 20e eeuw een aanzienlijke collectie van terpvondsten opbouwde en belangrijke publicaties over de oude geschiedenis van Friesland schreef.
De tweede is Albert Egges van Giffen, die vanaf 1908 onderzoek uitvoerde in vele terpen en wierden, met als bekendste Ezinge. Van 1920-1954 was hij directeur van het Biologisch-Archaeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen (nu Groninger Instituut voor Archeologie).
Oprichting Vereniging voor Terpenonderzoek
De Vereniging voor Terpenonderzoek werd in 1916 opgericht met als doel de opgravingen van Van Giffen financieel te ondersteunen.
De vereniging startte met ca. 150 leden. Het bestuur bestond uit wetenschappers en bestuurders. Subsidies voor zijn opgravingen liepen via de vereniging. Als tegenprestatie publiceerde Van Giffen verslagen over zijn opgravingen in de jaarverslagen van de vereniging. Sinds de jaren vijftig loopt de financiering van terpopgravingen niet meer via de vereniging.
De eerste terpopgravingen
De vereniging speelde een belangrijke rol bij de financiering van de vele terpopgravingen van Van Giffen, waaronder De Wierhuizen (1916-17) (2e Jaarverslag), Godlinze (1919) (3e/4e Jaarverslag), Hatsum (1921-1923) (7e/8e Jaarverslag), Ezinge (1923-1934) en Leens (1939). In Ezinge legde Van Giffen de houten staanders en wanden van woonstalhuizen bloot, waardoor hij wereldberoemd werd.
In de jaren veertig verlegde hij zijn activiteiten naar de Romeinse legerplaats in Valkenburg (Zuid-Holland) (Jaarverslagen 25-28, 29-32, 33-37 en Jaarverslagen 52-54). Nadat hij het bestuur duidelijk had gemaakt dat dit ook een terp was, kreeg hij ook voor deze opgravingen steun van de Vereniging voor Terpenonderzoek!
Recente terpopgravingen: steilkanten
Het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen voert regelmatig opgravingen uit in terpen in Groningen (Englum, Wierum) en Friesland (Anjum-Terpsterweg, Achlum, Jelsum, Oosterbeintum, Firdgum, Arkum, Dronrijp-Zuid en Dronrijp-Oost). Vaak betreft dat terpen die eerder gedeeltelijk waren afgegraven, waardoor zogenaamde steilkanten ontstonden.
Onderzoek van steilkanten geeft zonder veel kosten en verstoring informatie over de opbouw van de terpen en over de ontwikkeling van de materiële cultuur en het landgebruik.
In de afgegraven gedeelten zijn vaak nog terplagen aanwezig, de zogenaamde terpzolen. Ook deze zijn voor archeologen goed toegankelijk. De Vereniging voor Terpenonderzoek levert een bijdrage aan dit onderzoek door het publiceren van de onderzoeksresultaten. Een voorbeeld is het boek Terpbewoning in Oostelijk Friesland, dat gewijd is de opgravingen Anjum-Terpsterweg en Birdaard-De Roomschotel.